Meteen ook maar een tweede boek als ‘nieuws’: ‘De vloek van de nootmuskaat: Boodschap aan een planeet in crisis’
Door Amitav Ghosh
In: Nieuws
De inkt is nog maar net droog van mijn zojuist bewerkte – maar inmiddels reeds driemaal voorgedragen – lezing (1) waarin ik de getalenteerde schrijver, de “magiër van het woord”, voorstel als degene die de mentale crisis waarin we ons bevinden kan en zou moeten herstellen, of daar lees ik het pas vorig jaar bij Atlas Contact verschenen boek De vloek van de nootmuskaat: Boodschap aan een planeet in crisis, waarin Amitav Ghosh zo goed als dezelfde boodschap verkondigt. De verteller van verhalen moet, als ware hij/zij een sjamaan, aan de bak om ons te verlossen van het al te dominerende westerse denken dat tot op de dag van vandaag, naast al haar industriële verworvenheden, een onafzienbare reeks ellende heeft voortgebracht en nog steeds voortbrengt.
Lees maar mee, pagina 230: “Dit is de grote last die nu rust op schrijvers, kunstenaars, filmmalers en alle anderen die betrokken zijn bij het vertellen van verhalen: aan ons de taak om op een verbeeldingsvolle manier de handelingsbekwaamheid en de stem van niet-mensen [de door het koloniale denken van de mensen afgezonderde verschijnselen in de natuur, G.E.] te herstellen. Zoals geldt voor alle belangrijke artistieke inspanningen in de menselijke geschiedenis, is dit een taak die tegelijk esthetisch en politiek is – en vanwege de omvang van de crisis die de planeet teistert, is deze taak nu beladen met de meest dringende urgentie.”
Wat Ghosh betreft geldt de ‘crisis die de planeet teistert’ de klimaatverwoesting, die zijn oorzaak vindt in het uitroeien van inheemse volken, hun natuurreligies en de vernietiging van landschappen voor zakelijk gewin. Waartoe door ‘Jan Coen’ en zijn – in Europese ogen destijds lofwaardige – slachtpartijen onder de bewoners van de Banda-eilanden en de daar aanwezige natuur de eerste en voor de daaropvolgende eeuwen tevens definitieve aanzet is gegeven.
Vooringenomenheid van mij of niet, Ghosh overtuigt me in zijn betoog en analyse. Mede door het degelijke onderzoek dat hij eraan vooraf heeft laten gaan. Zodat hij de crisis die hij vaststelt van alle kanten weet te belichten en in kaart te brengen. (Lees zijn waarschuwing voor het in de 19e eeuw opgekomen en nog steeds voortwoekerende ‘eco-fascisme’, waarbij bepaalde soorten mensen er niet toe doen in deze wereld, en zijn beschrijving van de huidige, ‘neokoloniale’ bedreiging van de natuur in zijn thuisland India.) Hoezeer mijn Nederlandse zelfbeeld ook op de proef gesteld is (het boek lezende heb ik me dikwijls diep beschaamd gevoeld), ik kan niet anders doen dan bewondering tonen voor dit zo mooi vertelde boek. Ik las het in één keer uit. Hulde voor Ghosh’ moedige en tot daden aanzettende onderneming.
Echter, hoe zou het anders kunnen, als wijsneus die zijn neus al vele jaren in boeken steekt die gaan over – het verlies van – gedeelde kennis omtrent geschiedenis en literatuur, moet ik toch twee bezwaren ertegen noemen. Ten eerste: het onbenoemd laten van de ontstaansgeschiedenis van het levens- en cultuurverwoestende kolonialisme binnen Europa. Alvorens uitgerold te worden over het wereldtoneel heeft dat in Europa huisgehouden tijdens duizend jaren middeleeuwen. En ten tweede: de voorkeur van Ghosh voor politieke actie boven literaire actie in de strijd tegen de klimaatverwoesting.
Eerste bezwaar. Hoewel het langzamerhand een privédingetje van mij lijkt te worden om te hameren op onze middeleeuwse voorgeschiedenis met betrekking tot de kerstening van Europa, waarbij ik steeds van zelfbenoemde kenners-van-zaken een roze sluier voorgehouden krijg die over het duister van vele onbeschreven eeuwen wordt getrokken, het onaangename naar het schijnt veraangenamend,(2) temeer voel ik mij gemotiveerd het onderwerp niet los te laten. Want, zoals ik in genoemde lezing ook aan de orde stel, het moge dan algemeen bekend zijn dat Karel de Grote er een kersteningspraktijk op na hield waar veel bloed vloeide – zoals bij de Saxen wegens hun weigering zich te laten dopen – en waarbij het boek De Stad van God van Augustinus als zijn geestelijke richtsnoer gold, om daarin nou een voorafschaduwing te zien van het verschrikkelijks dat de moderne tijd te wachten stond, het lijkt gezien de afwezige belangstelling voor mijn voorstelling van zaken volstrekt abject.
Ook verkondig ik in mijn lezing dat, ook al is er hoegenaamd niks op schrift gesteld omtrent het lijden van de van hun cultuur vervreemd gemaakte boeren – hun landschap werd ontzield, hun heilige bossen omgekapt – laat staan dat hun ‘verduivelde’ cultuur als zodanig is beschreven, het toch van historische deskundigheid zou getuigen als de kerstening van vóór Jan Coen, alsmede de enorme financiële winsten die dat – onder meer dankzij heffingen van tienden – voor de kerk opleverde, ter voorbereiding wordt gezien van ‘het kolonialisme’ zoals we dat op school geleerd krijgen.
Ghosh, en met hem die historici die op ontstaansgeschiedenis uit zijn, zou ik willen aanraden een studie te wijden aan de eerste tien van de tweeëntwintig boeken van De Stad van God van Augustinus. Waarin de lezer getrakteerd wordt op een onafzienbare rij verdachtmakingen, bespottingen, retorisch onweerlegbare bezwaren tegen goden en diegenen die hen aanbidden. Om slechts éénmaal (in boek vier) het woord “uitroeien” te vinden. Als meer dan te verwachten commentaar op al het overige.(3)
Dit wat betreft punt één. Het voor het christendom misschien onverteerbare gegeven dat het, aangemoedigd door de werken van zijn hoogst gerespecteerde kerkvader, die als onaantastbaar voor kritiek gehouden wordt, aan de basis stond van de wreedste uitspattingen die de geschiedenis gekend heeft – in dit geval van Azië en de Amerika’s – een gegeven dat bij Ghosh de aandacht krijgt betreffende de 17e eeuw (met de bekende Holy War van Francis Bacon), mag geen excuus zijn om die voorgeschiedenis niet aan te hoeven boren.
Dan nu punt twee. De voorkeur van Ghosh voor politieke- boven literaire actie. In bovenstaand citaat noemt Ghosh “de meest urgente taak” waar we in onze tijd voor staan “een taak die tegelijk esthetisch en politiek is”. Dat laatste wint het echter in zijn boek met afstand van het eerste. Ghosh deelt meermalen zijn sympathie voor – en deelname aan – actiegroepen en politieke invloed, met Gandhi als rolmodel. Prima wat mij betreft. Maar het wezen van de crisis is niet politiek, maar een universeel in het Westen bestaande en sinds meer dan een millennium ingeburgerde mentale staat-van-zijn. Waarbij voorouderlijk verleden in de weg staat van toekomstig heil. En waar de politiek voornamelijk een toekomst voorhoudt, niet het minst in demonstraties voor een beter leefklimaat, ook al zegt die het verleden te eerbiedigen. Maar toch: een toekomst.
Essentieel voor een project als dit is omscholing van het vooruitgangsdenken, zoals dat kenmerkend is in de wereld van de politiek. Waar nieuw altijd vóór oud gaat en toekomst vóór verleden. Want waar het joods-christelijke ‘messianisme’, als wegwijzer voor zingeving in het leven – Karl Löwith biedt met zijn Meaning in History hiertoe een zeer verhelderende bron(4) – in de loop van vele eeuwen ingeburgerd is geraakt in de meeste blanke hoofden. Terwijl daarnaast de rede de dienst dient uit te maken voor iedere uit te stippelen route. Ook al kunnen individuele inspanningen – zoals meditatie, studie, groepssessies, inname van geestverruimende middelen – je op weg helpen naar een verruimd, of zelfs “inheems” bewustzijn, het ‘messianisme’ van het vooruitgangsdenken heeft zich gehecht aan alles om ons heen en maakt de ego-route die je jezelf toewenst onzeker, zwak, labiel.
Om een project als voorgesteld door Ghosh en mededemonstranten te laten slagen is het sociale weefsel van de maatschappij in haar geheel onmisbaar, terwijl elke fractie van die maatschappij met zijn vijanden en andersdenkenden de essentie van dat project, vereenzelviging met de omgeving, de natuur, teniet doet. Naar mijn vaste overtuiging vereist het project een kunstzinnige omdoping van dingen, mensen, dieren, planten, rotsen, rivieren, tafels, stoelen enzovoort. Zodat ‘een boom’ die ene specifieke boom kan zijn, met zijn heel eigen, ‘voorouderlijke’ verleden, in zijn relatie met de plek en het geheel van zijn omgeving. Er is maar één terrein waarop zo’n omdoping succes kan hebben, en dat is in de kunst. Je kan gaan ruziën over hoe je kunst ervaart, maar betekenissen erin blijven wendbaar en meerduidig. Een mooi voorbeeld biedt de omdoping van de walvisvangst, tot in alle technische details in Herman Melville’s Moby Dick. Feitenkennis en – voorouderlijke – mythologie voegen zich op ‘magische’ manier aaneen.
De verteller van verhalen maakt het onbegrijpelijke begrijpelijk, het onverteerbare verteerbaar. Schrijvers moeten zich als gilde heruitvinden. De Republiek der Letteren tot – apolitieke! – revolutie aanzetten. Zij moeten gaan meebesturen in instellingen en bedrijven.
Voetnoten
(1) Getiteld “De auto, de religie en de bloem: Waarom het verhaal centraal moet staan en hoe.” Waarbij het motto geldt: “we moeten gaan voor het verhaal want de crisis is mentaal.”
(2) Yuval Harari, gepromoveerd op een middeleeuwenstudie, is er in zijn laatste boek Nexus toe over gegaan die sluier op te lichten en de dingen bij de naam te noemen. “Alsof het nooit een officiële kerkdoctrine is geweest om inheemse culturen te vernietigen en mensen met geweld te bekeren”, maar “er zit een zelfcorrigerend mechanisme in dit instituut dat reageert op externe druk”, schrijft hij verwijzend naar paus Franciscus (p.144-145). Over het dualisme als zijnde typisch christelijk schrijft hij, dat waar de “antieke joden” zich de verlossing voorstelden als een aards koninkrijk, het christendom in de derde eeuw “de verlossing van het vlees” uit een “weerzinwekkende materiële gevangenis” verkoos (p. 426). Mititur autum diabolas foras quando ex toto corde renuntiotor huic mundo schreef Augustinus ergens: de duivel is pas uitgetreden als deze wereld wordt afgewezen met heel het hart.
(3) Wat het lezen van De Stad van God des te pijnlijker maakt, is de mate waarin Augustinus (in tegenstelling tot degenen die zijn tekst in later eeuwen in praktijk brachten) zo donders goed beseft waar hij het mes in zet en waar het de poly- en/of pantheïst om ging. Zoals bij zijn beschrijving van hoe de geboorte van een kind de nauwgezette aandacht voor elk detail krijgt. Door telkens het verhaal, de Romeinse god die erbij hoort te benoemen: Liber zorgt voor mannelijk zaad, Libera zorgt voor de vrouwelijke vrucht, Diespiter brengt de baby met het daglicht in contact, Lucina zorgt voor barensweeën, Opis neemt het op in schoot der aarde, Vaticanus opent het mondje voor het huilen, Levana heft van de aarde op, Cunina past op bij het wiegen, Carmentes voorspelt het lot, Fortuna beheert het toeval, Rumina geeft de borst, Potina biedt drank aan, Educa draagt voedsel aan, Paventia helpt bij het schrikken van het kind, Venilia geeft hoop, Volupia geeft plezier, Agenoria geeft activiteit, Stimula zet aan tot buitensporig handelen, Strenia maakt flink, Numeria leert tellen, Camena leert zingen, Consus geeft raad en Sentia geeft een eigen mening. En zo verder het volwassen leven in. Het een en ander zegt overigens wel iets over Augustinus’ literaire achtergrond (Vergilius speelde een essentiële rol in zijn vormingsjaren) waartegen zijn werk beoordeeld behoort te worden. Het uitsluitend zwart maken van iets, ook al is het je grootste vijand, staat haaks op een literaire weergave.
(4) In tegenstelling tot het messianisme van de monotheïstische godsdiensten, waarbij het tijdsverloop als lineair gezien werd, werd in de Oudheid het verloop van de tijd gezien als cyclisch, van opkomst en ondergang, niet van een gerichtheid op een doel, een toekomst. De Griekse betekenis van historein betrof kennis over zowel actuele zaken als zaken uit het verleden.