De canon is voor iedereen (en niet alleen voor intellectuelen)*
* Eerder verschenen op de website van Entoen.nu op 05-05-2010. In: Verhaal & Onderwijs
Terugkijkend op mijn eigen, zojuist gewiste, moppertekst over intellectuelen onder bovenstaande kop het volgende: hoe groter mijn gelijk, hoe beroerder het is om het te moeten lezen. Dat intellectuelen dwarsliggen bij het welslagen van een project als van de canon, het zij genoteerd en opgemerkt. Het is al beroerd genoeg. Een beroerde tekst verandert daar niet veel aan. Natuurlijk mag je best eens iemand die juichend voor de radio – in dit geval – haar eigen triomfantelijk gelijk uitroept: “Weg met de canon!” eens tot de orde roepen, door uit te leggen dat haar triomf het einde inluidt van die lessen op de basisschool waar Multatuli, Rembrandt, Spinoza en Vincent van Gogh aan kinderen uit alle wijken, dus ook de Vogelwijken, en plattelandsgemeenten in Nederland worden gegeven. Maar zolang er geen gesprek gevoerd wordt over het pedagogische klimaat in Nederland (met BON als de regel bevestigende uitzondering), en de canon onder pedagogen een nonitem is gebleven, kan je maar beter inhaken op zaken als de rol van de elite voor het algemeen belang en de culturele achterstelling van de niet-gediplomeerde in de samenleving. Niet iets voor deze website dus. Ik laat alleen de slotbeschouwing staan, en een opmaat tot een nieuw project dat nog in de steigers staat.
Intellectuelen dwingen de wereld aan hun voeten. Moeiteloos verheffen zij zichzelf tot maatstaf voor wat er om hen heen gebeurt. Als zij zeggen ‘dat is algemeen bekend’ of ‘dat weet toch iedereen’, dan spreken zij uitsluitend voor zichzelf. Dat moet volstaan. Als zij het ergens naar de zin hebben dan is het daar goed, als iets niet in hun straatje past, zoals in dit geval een canon, weg ermee. Neem nou het door mij overigens hoog gewaardeerde NRC Handelsblad. In een hoofdredactioneel commentaar doet het haar intellectuele lezer kond van het heugelijke nieuws dat er, na een boos verleden waarin senatoren het verschil niet kenden tussen ‘Delft’ en ‘Dokkum’, “niets mis” meer is met het historische besef in Nederland. De zelfingenomenheid van een elite, niet alleen de boeken van Geert Mak verslindend maar ook nog eens naar OVT op zondagmorgen luisterend, naar believen aan te vullen met nog meer van dergelijks verheffends, spreekt hier tot ons.
De upper ten feliciteert zich met de verruiming van haar goed ontwikkelde belangstellingssfeer. Dit pikante fenomeen wordt nauwelijks opgemerkt. Mijn protestbrief aan de krant bleef ongeplaatst. Dezelfde – regelmatig mijn brieven plaatsende – krant had, en dat maakt de blinde vlek voor alle overige leden van de samenleving waar dit commentaar door werd beheerst eens te gevoeliger, zich nota bene jarenlang voor introductie van de canon sterk gemaakt. Dat het die canon niet echt voor de wind gaat (mijn standaardvraag aan onderwijzers op een feestje krijgt als standaardantwoord: “wel eens van gehoord, maar nooit iets mee gedaan”) valt plotseling in het niet bij het welslagen van het cultuurgenot waar de elite zich de laatste jaren in verlustigt.
Een ander voorbeeld, delicater nog ditmaal vanwege mijn persoonlijke betrokkenheid erbij. Als GroenLinks stemmer die ik ben – en ook al intellectueel, het moet niet gekker worden – is het moeilijk kritiek te leveren op de denktank van je eigen partij. Toch maakt die laatste zich ‘schuldig’ aan een ideologie waar ik weinig mee op heb. Al eerder meldde ik op deze site hoe Dick Pels, directeur van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks, in zijn artikel ‘Tegen de verhuftering’ in de Groene Amsterdammer, zegt een volksverheffingsideaal te koesteren. Dit met de op zich uitstekende bedoeling om het individualisme “te bevrijden van zijn duistere keerzijde van onmatigheid, onbescheidenheid en intolerantie.” Dit verheffingsideaal echter, zou wat Pels betreft niet verder hoeven te gaan dan “de verdediging van onzekerheid, zelfrelativering en prettige verdeeldheid.” Voor de rest kan maar beter niet worden getornd aan de vrijheid van het individu. Tenslotte is, zegt Pels, “behoud van eigen cultuur en identiteit niet meer een haalbare kaart”. In zijn volgende artikel in hetzelfde blad maakt Pels duidelijk waar hij zijn pijlen op gericht houdt: de dwingende groepscultuur van – in dit geval – de Marokkaanse medelander.
Maar wat een wonderlijke redenatie! Omdat er dingen mis zijn aan bepaalde groepsculturen (en ja, daar kan je je bedenkingen bij hebben en daar als medelander ook gewag van maken) dienen we die met de grond gelijk te maken, ze integraal te wissen uit ons collectieve geheugen en zo elk collectief verhaal een olifant te geven met een hele lange snuit. Tenslotte kunnen we dan, met een anonieme soep van elk voor zich unieke, hun eigen welverdiende kans grijpende individuen, een “zelfkritische cultuur” gaan smeden om zo “de culturele revolutie van de jaren zestig te voltooien”. Cultuur en “angstige, gesloten groepswaarheid” zijn identiek voor Pels. Zonder die twee zouden we beter af zijn. (Dus dan ook weg met die Chinezen in hun restauranten, zet daar liever Marokkanen in of Nederlanders!)
Hoezeer ik me ook verbonden voel met ‘links’ zowel als ‘groen’, dit gaat toch echt de foute kant op: van ‘multiculti’ naar ‘anticulti’. Ik zie daar helemaal niets van waarde in. De ideologie van Pels, met zijn alarmgeluiden over dat wat toevallig andere mensen bindt en inspireert en levens zin geeft (zie wat Huizinga hierover zegt in zijn Homo ludens), ook en vooral de levens van niet-leden van dat intellectuele circuit dat zich een groepscultuurtje van bevrijdingsideologieën heeft geschapen, ziet alleen gevaren in dat wat haar heel eigen belangen, de ontplooiing en bevrijding van het zelf, in de weg staat. Ik wees al eerder op deze site op het gevaar van deze alarmeringsideologieën. De idolenjacht van monolithische religies echoot erin door. Uitroeiing en zuivering ter wille van het Ene Ware is een boodschap die weinig met gezond verstand van doen heeft maar die we des te vaker in telkens andere gedaantes tegenkomen. De schade die zij aanricht als gold het een natuurwet is ontstellend. Zowel op individueel- als groepsniveau en met telkens erfgoed en cultuur als offerande.
Niet meer aan je opa in het Rifgebergte denken
Pels verkeert met zijn opvattingen in goed westers gezelschap. Dat bewijst de mening die een weldenkend filosoof als Charles Taylor in het tv-programma LUX van de IKON ‘Verlangen naar verbondenheid – voorbij de nostalgie’ ten beste gaf. Misschien niet even radicaal bedoeld als Pels, maar toch hanteerde ook hij tegenover zijn interviewer het cultuurvernietigende credo “zodra je ‘wij’ zegt ben je altijd ‘tegen zij’.”
Laten we ook vooral het laatste nieuws niet veronachtzamen. In het partijleidersdebat op radio van afgelopen week sprak Alexander Pechtold van D66, bij uitstek een partij voor intellectuelen, op laconieke toon over “die opa in het Rifgebergte”. De nieuwkomer in Nederland zou nu eens niet meer aan die opa moeten denken, maar temeer aan wat hij in de toekomst aan onze maatschappij zou kunnen bijdragen. Het denken is hier even stilgevallen. Een archaïsche maar nog zo vertrouwde ontwortelingsreflex neemt het even over in het brein van de gewaardeerde politieke leider. Nam Jan Modaal Ahmeds geloof al af namens de PVV, de intellectueel haast zich zijn vooroudergeschiedenis daar ook aan toe te voegen. Zo doen wij dat in Nederland. Weg ermee en klaar is Kees. Er is alleen een toekomst denkbaar die ten koste gaat van het verleden. Kijk maar naar onszelf. Terwijl de dagelijkse omgang met elkaar aan die van bolletjes prikkeldraad doet denken, ontlenen we sociaal gevoel aan het luidruchtig kwelen van ‘harba lorifa’ of door ‘olé, olé’ scanderend op de sjokmaat van een polonaise (Frans voor ‘Pools’, niet echt authentiek dus zou je zeggen) ‘het dak eraf te laten gaan’. Over ‘opa’s’ in de zin van cultuurverschaffers hebben we het niet, maar alleen in termen van verzorgingskosten. De Westerse Vooruitgang kan zichzelf geen hechting toestaan aan familie of cultuur.
De elite maakt zich vrolijk over groepsculturen en folklore – op het ontgroepte groepsgevoel van het eigen kosmopolitisme na – en put zichzelf intussen uit door een groeiend gebrek aan onderlinge inspiratiebronnen. (In een reactie in de Groene op het artikel van Dick Pels beschreef ik de verhuftering die inmiddels net zozeer bij intellectuelen toeslaat als bij de ongediplomeerde in de samenleving, maar ik denk nu ook bijvoorbeeld aan de zeggingsloosheid van de kunsten, de paradepaardjes van de upper ten, op hun beurt vrolijk makend cynisch aan de kaak gesteld door Gerrit Komrij in de NRC, alsmede de verschrikkelijke leegte in de hoofden van diezelfde upper ten die daar haar oorspronkelijkheidideaal mee hoog probeert te houden). Wat erger is, de elite laat een massa ongeïndividualiseerde medeburgers in de kou staan. Dikke mensen (dik vanwege non-participatie als je het mij vraagt, niet vanwege een aangeboren vetmakende inborst) “moesten maar gewoon wat beter nadenken over wat zij eten”, aldus het commentaar van de zich als intellectueel ontpoppende Freek de Jonge (misschien zelfs een partijgenoot van mij). Gewoon een betere opvoeding, zo simpel zijn die zaken. Net als bij Dick Pels dus, laat ze niet zo zeuren, al die PVV-ers, gewoon wat beter nadenken.
Liever dan dit nieuw-linkse anticulturalisme langer te bestormen wil ik wijzen op een aardig boekje van een Belgische auteur. In zijn Pleidooi voor populisme stelt David van Reybroeck dat de kloof tussen gediplomeerden en niet-gediplomeerden in de samenleving groeit. Initiatieven om die kloof te overbruggen, zoals daar is een nationale canon, blijven zeldzaam, aldus Van Reybroeck. “Elke samenleving is gebaat met gedeelde ervaringen.” De aanvallen daarop door ideologieën blijven ongenoemd. Wel stelt hij ongezouten:
“De culturele elite die zich bedreigd voelt door ‘de wraak van het klootjesvolk’ [naar Cyrille Offermans] doet er daarom goed aan enkele stappen verder te denken. Het was tenslotte een hoogopgeleide bestuurselite die gekozen heeft voor een doorgedreven markteconomie, het waren academici die aanstuurden op een verregaande liberalisering van de natiestaat, het waren doctorandi die likkebaarden bij de privatisering van tal van overheidsdiensten, het waren hoogopgeleide onderwijsexperts die in Nederland het onderwijs moedwillig hebben uitgekleed. Dan moet de elite vervolgens niet gaan jeremiëren als het volk zo, euh, volks wordt? Wie de burgerzin tot koopkracht herleidt en de schooltijd tot gezelligheid, weet wat hij kan krijgen: patjepeeërs!” Ziezo, die kunnen we in onze zak steken, als elite. Zij verschanst zich in een lucratieve ideologie van individualisme-boven-alles. Het spel van de cultuur – zie mijn bijdrage over Johan Huizinga – is dan gauw uitgespeeld. Alleen nog die vermaledijde Marokkanen en nog wat onverlichte premoderne volken overtuigen van het Zelf als alleenzaligmakend, en de cultuur is dood. Lang leve de revolutie! Maar laat ik nog een laatste illustratie geven van het ‘moedwillig uitkleden van het onderwijs’, zoals Van Reybroeck het zo aardig formuleert.
Een paar jaar terug hield ik een lezing voor bijeengeroepen pedagogen van de VU die ik besloot met een pleidooi voor het belang van gedeelde kennis in het onderwijs. Bij de nabespreking kreeg ik als uit één mond het volgende protest te horen: “maar dat kunnen ze toch zeker zelf opzoeken!” Ware ik bijtijds bekomen van mijn ontsteltenis over deze verblinding voor de werkelijkheid, dan had ik het enig juiste antwoord hierop kunnen geven: “uw eigen kinderen misschien, ja, maar nee, ‘zij’ niet, ‘zij’ missen een cultuur van aanmoediging en interesse.” Geen enkele urgentie viel hier te bespeuren voor een canon of iets dergelijks. Het vertrouwen in de zelfontplooiing is bij pedagogen onverantwoord vanzelfsprekend.
“One has to regress in order to progress”
Laten we dit stukje niet in mineur eindigen maar liever nog eens stilstaan bij het belang van het cultuurscheppende spel, zoals Huizinga dat aangaf: “Cultuur komt op in spelvorm. … Het spel is onmisbaar voor het individu, als biologische functie, en het is onmisbaar voor de gemeenschap om de zin, die het inhoudt, om zijn betekenis, zijn uitdrukkingswaarde, om de geestelijke en sociale verbindingen, die het schept, kortom als cultuurfunctie.” Er zijn meer functies aan cultuur verbonden dan alleen het individuele. Misschien is het individuele wel een late fase in een ontwikkelingsproces waarvan we eerdere fases niet mogen negeren. Zo leren onderwijzers van de grote Piaget dat elk kind zijn denkfuncties ontwikkelt op basis van in proefopstellingen geïsoleerde waarnemingsgegevens. Cultuur en context zijn daar ver te zoeken (zie de – vergeefse – protesten van een Langeveld daartegen). Vooruitlopend op nog te verrichten onderzoek naar culturele invloeden, zou het onderwijs zich de breed gedragen overtuigingen gelegen moeten laten liggen over cultuur als schepper van sociale waarden. Al was het maar om ook eens in de denkontwikkeling van kinderen wat anders aan te brengen dan de bijna universele overtuiging in het Westen dat alles draait om zelfontplooiing.
Rousseau heeft gedoceerd dat cultuur en opvoeding slecht samengaan, en laat nou Piaget ‘ontdekken’ dat het intellect zich los van de cultuur ontwikkelt! De ‘wetenschap’ heeft dus ‘gevonden’ dat de ideologie van intellectuele zelfontplooiing van Rousseau valide is gebleken. (Het was mijn hoofdpromotor, de ontwikkelingspsycholoog Willem Koops, die mij de ogen heeft geopend voor dit zo onwaarschijnlijk mooi op elkaar aansluitende geheel.) Een van Piagets collega’s, Heinz Werner, bouwde tezelfdertijd aan een ontwikkelingsmodel, dat van iets anders uitging dan van het abstracte onderscheidingsvermogen alleen (en dat dienovereenkomstig minder aandacht kreeg). Met de theorie van Goethe over plantengroei als uitgangspunt ontvouwde Werner de grondgedachte van ontwikkeling als van een diffuse naar een gedifferentieerde toestand.
Het denken in begrippen begint bijvoorbeeld ‘fysionomisch’, zoals bij cultuur en kunst, en ontwikkelt zich van daaruit tot logische abstracties en bewerkingen. Elke functie van het organisme, inclusief waarneming en taal, ontwikkelt zich niet unilineair, zoals Piaget het wil, maar multilineair. Daar spruit het essentiële onderscheid tussen Werner en Piaget uit voort: “One has to regress in order to progress”. Bij vorming van vaststaande patronen is ‘dedifferentiatie’, bij tijd en wijle terugkeer naar voorgaande ontwikkelingsstadia, een vereiste (hij vergelijkt dat met reservecellen die naast gedifferentieerde cellen paraat moeten blijven om bij schade aan het lichaam ingezet te kunnen worden). Kunst, cultuur en andere ongerichte bezigheden (spel!) zijn onmisbaar, ook en vooral in latere fases van ontwikkeling. “Hoe creatiever de persoon is, hoe groter diens vermogen om tussen stadia van ontwikkeling heen en weer te schakelen, en zowel primitieve als hoog gedifferentieerde operaties uit te voeren.” Hoe weinig ‘creatief’ is een partijleider die bij voorbaat voorgaande ontwikkelingen – zoals een opa in het Rifgebergte – uitsluit? Hoe weinig ‘creatief’ is een samenleving die een kloof wil overbruggen tussen intellectuelen en niet-intellectuelen zonder een stap terug te willen doen naar het ongedifferentieerde stadium waar cultuurvorming zich voordoet?
Stel nu eens dat alle energie die nu wordt aangewend om afwijzende kritiek op erfgoed en cultuur te leveren zich om zou smeden tot iets constructiefs, stel dat dingen in een constructieve duiding hun ‘arete’ zouden herwinnen, hun adel, zoals Huizinga ons voorhoudt in zijn Homo ludens, dan zou daarbij een (intra-, inter-) nationale canon een rol kunnen vervullen van culturele – wat hier betekent: algemeen ontwikkelende – broedplaats. Stel nu eens dat in de zwartbehaarde koppen van de Marokkaanse straatjeugd Anne Frank en Multatuli en ons slavernijverleden mee zouden resoneren met de rest van Nederland. Het ligt nu binnen ons bereik. Implementeer de canon literair, en klaar is Kees.
Misschien wil de intelligentsia het licht even op groen zetten? Heel graag en vriendelijk bedankt.
Jaren geleden heeft zich in de Koninklijke Bibliotheek iets afgespeeld wat eigenlijk te verschrikkelijk voor woorden was. Kasten waren leeggehaald, boeken lagen overal verspreid en door elkaar, verscheurd en wel. Een oorlog was hier, na jaren van onderlinge scheldpartijen en disputen tussen de boeken over en weer – soms zelfs naast elkaar geplaatst na een onnadenkende actie van een stagiair – uitgebroken tussen ‘de modernen’ en ‘de ouden’. Dankzij een door Jonathan Swift opgesteld verslag van de discussie die zich ter plekke tussen een spin en een bij ontspon, kennen we de toedracht van wat er is gebeurd. Hoewel aan de onpartijdigheid van de zegslieden getwijfeld wordt, is het zaak, vooral in deze tijd, hun beider zienswijzen eens wat nader onder de loep te nemen. Daarbij moet worden aangetekend dat de verslaggever evenmin van partijdigheid kan worden vrijgepleit. Naar het ons voorkomt is diens voorkeur voor de bij-partij, dienovereenkomstig voor ‘de ouden’, niet te loochenen. Aangezien ook schrijver dezes zich in het laatste kamp ophoudt, zal het hem een waar genoegen zijn de verslaggever te volgen en waar nodig aan te vullen waar de partijen van spin en bij hun sterke en zwakke kanten tonen. Swifts fabuleerkunst kan ons nog wat leren in ons tijdsgewricht. Spinnen en bijen opgelet!
Wordt vervolgd.