De dans van de Germaan
In: Verhaal & Actualiteit
De dans van ‘de Germaan’, hoe zag die eruit? Net als de dans van ‘de Indiaan’? Of van ‘de Javaan’? Zang en muziek van de Germaan, hoe klonken die? Op wat voor instrumenten werd gespeeld? (In zijn Altgermanische Religionsgeschichte noteert Jan de Vries de nachtelijke rituele dans en zang ter ere van de doden, waarvan we, door het verbod van de kerk wegens de uitgelaten aanstootgevendheid ervan – anstösigen Ausgelassenheit –, nooit zullen weten hoe dat er precies aan toe ging.) En, nog belangrijker misschien, hoe vertelden zij verhalen?
De culturele bronnen van waaruit wij leven, denken, voelen, willen zijn ons zo goed als vreemd. Gerenommeerde onderzoekers van de kersteningsgeschiedenis hebben pas geleden met ontsteltenis vastgesteld dat van de volkscultuur uit al die eeuwen vrijwel geen getuigenissen nagelaten zijn. Cultureel gezien zijn wij, laten we het beestje gerust bij de naam noemen, gedegenereerd. Ontworteld, ontaard, of hoe je het verder ook mag noemen. De oorzaak is aantoonbaar in de (vroege) middeleeuwen. Gedurende het kersteningsgebeuren werden vooroudergeschiedenissen – niet zelden gewelddadig – vogelvrij verklaard en in de ban gedaan, zijnde ‘des duivels’. Opgelegde doopgeloftes implementeerden met hulp van een afzweringsformule, het abrenuntio (“ik zweer af”), het daartoe vereiste exorcisme.
In de loop van een vijftal eeuwen vond op die manier een culturele de-generatie plaats. Het woord is hier niet letterlijk genoeg te nemen. Een door de godsdienst verplicht gestelde afscheiding van voorgaande, de eeuwen getrotseerd hebbende generaties van voorouderlijke cultuurscheppers en inspiratiebronnen. De procedure mag, gezien haar nog steeds alomtegenwoordige gevolgen, geslaagd genoemd worden. Een door een autocratische elite als verderfelijk beschouwd oraal geheugen werd, te beginnen in Europa, zo goed als uitgewist.
Nu kunnen we met goede reden de zielenpijn, de geslagenheid, en/of het ressentiment aan de orde stellen waarmee de ooit bekeerde volken zich in de wereld staande hielden en houden en/of zich teweerstellen tegen verdere ontaarding en verval. (Amitav Ghosh levert daartoe vind ik wijs historisch inzicht, Maarten Oversier biedt in ons land een werkend therapeutisch antwoord.) We kunnen ook, en daar kies ik liever voor, de weg inslaan van de zoektocht naar een collectief herstel. Wat kunnen we ons daarbij voorstellen?
‘Narratieve regeneratie’
Degeneratie herstel je door regeneratie. In de biologie heet dat zich voortplanten. Maar regeneratie van wat? De culturele antropologie biedt een antwoord op die vraag. Bijna alle niet-westerse culturen baseren zich op voorouderlijke wijsheid, – verhalen, – rituelen. ”Voorouders” kortom. Het woord wint de laatste tijd aan populariteit in het Westen, maar tot voor kort was het dagdagelijks gebruik ervan toe beschoren aan niet-westerse culturen. Nóg populairder dan het woord voorouders is, sinds, pak hem beet, de eeuwwisseling, het woord “verhaal” geworden.
Dat het boek Sapiens van Yuval Noah Harari zoveel furore heeft gemaakt, is mede te danken aan het feit dat hij bij de vorming van menselijke samenlevingen ‘het verhaal’ centraal stelt. Zelf heb ik in mijn promotieonderzoek, Clio’s kerstening, de degeneratie van het in de oudheid als cultureel fundament beschouwde ‘pedagogische verhaal’ gedurende de kersteningsgeschiedenis onder de loep genomen.
Ik stel voor de regeneratie van het voorouderverhaal te dopen met de term ‘narratieve regeneratie’. Inhoudende het eerherstel van – het vermogen tot het maken van – de de tijd omspannende – of zo je wilt, overstijgende – verhalen. Een plechtig voorstel als dit verdient het te worden onderbouwd met referenties aan verstandiger mensen dan ondergetekende. Eerder genoemde Amitav Ghosh doet in zijn De vloek van de nootmuskaat: Boodschap aan een planeet in crisis uit 2021 een voorstel dat, net als ik de planetaire crises aankaartend vanuit de culturele antropologie van inheemse culturen, met de focus op westerse aanslagen daarop, overeenkomt met het mijne. Sta mij toe hem ruimhartig te citeren (p. 230):
“Dit is de grote last die nu rust op schrijvers, kunstenaars, filmmalers en alle anderen die betrokken zijn bij het vertellen van verhalen: aan ons de taak om op een verbeeldingsvolle manier de handelingsbekwaamheid en de stem van niet-mensen [de door het koloniale denken van de mensen afgezonderde verschijnselen in de natuur, G.E.] te herstellen. Zoals geldt voor alle belangrijke artistieke inspanningen in de menselijke geschiedenis, is dit een taak die tegelijk esthetisch en politiek is – en vanwege de omvang van de crisis die de planeet teistert, is deze taak nu beladen met de meest dringende urgentie.”
Afgezien van een punt van kritiek op deze voorstelling van zaken – esthetiek okay, maar politiek, nou nee wat mij betreft, zie verderop – kan ik mij er goed in vinden. Dingen, dieren en mensen moeten (weer) een stem krijgen zoals de mens die oorspronkelijk, met hulp van de verbeelding en het verhaal, heeft kunnen verstaan.
Op zichzelf is deze oproep aan het schrijverschap, om de zich in een overmacht van crises stortende wereld te voorzien van het “sjamanisme” van de schrijver (Ghosh gebruikt die term, mijn “magiër-van-het-woord” kan daarmee leven) niet uniek. Zo vraagt Yuval Harari zich in zijn Nexus af op p. 383 “hoe kunnen we ontdekkingen omzetten in verhalen die begrijpelijk zijn voor mensen?” Een groeiend legertje auteurs is doende zich daar met grote nadruk over uit te spreken. Zo vinden we onder de pleidooien voor de centrale plaats die literatuur in de samenleving toekomt grote namen. Ik noem er zes: Bas Heijne met Echt zien: Literatuur in het mediatijdperk (2011), George Monbiot met Uit de puinhopen: Een nieuwe politiek in een tijd van crisis (2017), Olga Tokarczuk met De tedere verteller (2018), Philipp Blom met Het grote wereldtoneel: Over de kracht van de verbeelding in crisistijd (2020), Rob Riemen met Over domheid en leugen, (2021) en Byung-Chul Han met The crisis of narration (2024). Hoe troostrijk ook voor mijn sinds decennia dolende geest op zoek naar steun voor fundamenteel herstelwerk aan De Letteren, deze oogst van onafhankelijke denkers vertelt mij al met al niet veel over een te bewandelen pad daarheen.
Maar dan nu: het hoe
Om ons een voorstelling te maken van zo’n herstelproces zouden we haar om te beginnen kunnen lokaliseren in de maatschappij als zijnde een publieke ‘dienst’. Dus niet een particuliere onderneming, een politieke partij of een stichting, maar een publieke functie. Door de schrijver te zien als een instituut dat, in dienst van de overheid, over vaardigheden beschikt om zo’n de tijd omvattend verhaal te maken. Geen politieke ‘kleur’ aanhangend, geen belang dienend van één of andere instelling, behalve die van ‘de (taal- of lands)gemeenschap’. (Die zou – volgens het principe van de ‘Regionale Canon’ – ook regionaal of zelfs – zie mijn voorstel voor een heropstart van vertelwedstrijden ter afsluiting van de Olympische Spelen – internationaal kunnen zijn.)
Als maatschappelijk meest relevante werkplek heb ik gekozen voor het bedrijfsleven. De plek die ons, als werknemer of als klant, niet alleen het meest vertrouwd is, maar waar ook het instrumentalisme van zakelijkheid en meetbaarheid regeert, waardoor het zielenleven, als van emotie, empathie, geweten en moraal, zo goed als buitengesloten wordt. Ik stel mij daarbij die bedrijven voor die meer dan pak hem beet vierhonderd werknemers hebben. Een schrijver wordt daar aangesteld om product en productieproces van een episch ontstaans- of voorouderverhaal te voorzien. Waardoor naar westers begrip meest essentiële zaken in het leven, namelijk bezittingen, voorzien worden van een bezielde en een voor eenieder te begrijpen taal. Een stoel, een hamer, een touw, een auto, een helikopter en een paracetamoltablet krijgen zo elk een verhaal, een geweten (want voorouders hebben ‘geweten’ hoe iets werd gemaakt) en, in de loop der tijd, een stem in het collectieve bewustzijn.
Eenzelfde procedure kan in de grotere publieke instellingen, een ministerie, een hogeschool, het openbaar vervoer, een ziekenhuis, et cetera worden gevolgd.
De vertaalslag maken van een journalistiek verslag naar een epische vertelling van een bedrijf (NRC-verslaggever Marc Hijink over het ASML-bedrijf biedt ons een voorbeeld in de actualiteit) vergt een jarenlange kennismaking met en inleving in codes, idioom en ritueel. De vergelijking met een ambassadeur kan hier behulpzaam zijn. Een oom van mij wás ambassadeur, en zoals elke ambassadeur had die tot taak om Nederlandse bedrijfs- en regeringsbelangen te behartigen in het land waar hij was aangesteld. Qua status was hij – de fotogalerij op zijn schoorsteenmantel sprak boekdelen – van topniveau, qua inleving in gebruiken en omgangsvormen moet hij daarbij een toptalent geweest zijn. Laten we die beide eigenschappen de schrijver van het regenererende verhaal toedichten. Topniveau qua status (bekwaamheid gekoppeld aan maatschappelijk respect) en toptalent qua schrijverschap. Dan rest ons de vraag waar en hoe die beide toppen in te zetten.
Zó dat na verloop van tijd datgene wat ons het meest nabij staat en vertrouwd is, onze spullen en onze staatsinrichting, zich van zijn uitsluitend materiële eigenschappen losmaakt, en ‘het milieu’ waarin we leven een stem krijgt waar we naar willen luisteren. Het beoogde regeneratieproces is daarmee ingezet. De stem van het natuurlijke milieu, waar we, als in lang vervlogen tijden, naar zullen moeten leren luisteren – de tijd dringt volgens menselijke stemmen – kan dan als vanzelf weer opklinken. Zich vermengend met de door zelf met kunst en vliegwerk verworven wereld van de spullen en de instituten.
Wie de stem of de ziel van de dingen kan horen kan ook de stem of de ziel van de natuur verstaan. Regeneratie begint daar waar we in het Westen zijn geëindigd: bij instellingen en spullen. De natuur volgt dan vanzelf. Wat het meest nabij is maakt de schrijver voor ons verstaanbaar, zaken waarvan de ziel zich in de loop der eeuwen uitgeleverd heeft aan meetbaarheid. Hoe onnatuurlijk, zeg maar gedegenereerd dat is kunnen zij die meer in harmonie met de natuur leven dan wij – Ghosh citeert uit werk van tal van inheemse auteurs, Oversier ontleent zijn wijsheid aan met hem bevriende indianen – ons leren. Pas als de drempel is genomen van het zich kunnen inleven in alledaagse zaken staat de weg open naar inleving in de natuur, het milieu en de Ander. De abrenuntio bij de doop, het ‘ik zweer af’, de afzwering van het ‘(bij)geloof’ in een bezielde wereld, mag, geleidelijk maar definitief, weer worden omgedoopt in ‘ik (bij)geloof’.
Epiek als literair model
Van schrijvers zal worden gevraagd een Shell-epos, een Unilever-, Philips-, Rijkswaterstaat-, NS- of GGD-epos te maken. Daarbij is aan te bevelen een parttime dienstbetrekking aan te gaan bij het betreffende bedrijf of de instelling. Om zo ‘in de haarvaten’ van personeel en bedrijfsvoering te komen. Het gage zal bestaan uit – ten minste – honderdduizend euro vooraf (aangevuld met een beloning voor het eventuele tijdelijke dienstverband) en, bij tevredenheid van het bedrijf met het resultaat, evenzoveel euro achteraf.
Epiek is het model dat hier moet worden nagestreefd. Mysterie, heroïek, en machtige reizen-door-de-tijd. Pas wie de grootsheid van een multinational bezingt kan de zwartste bladzijden die zij ons nalaat eveneens recht doen. In zijn Die Kunst des Romans typeerde Thomas Mann ‘het genius der epiek’ als volgt (in mijn vertaling):
“Het is een geweldige en majesteitelijke geest, expansief, rijk van leven, wijd als de zee in zijn rollende monotonie, tegelijk groots en precies, zangrijk en moedig-nadenkend; hij wil niet het gedeelte, de episode, hij wil het geheel, de wereld met ontelbare episoden en onderdelen, waarbij hij, zichzelf vergetend, verwijlt, alsof het bij hem op elk afzonderlijk aankomt. …”
Een voorbeeld van een ‘bedrijfsepos’ is Herman Melville’s Moby Dick. Groots, meeslepend epos van de walvisvangst. Feitenkennis, in ferme doses ingevoegd in het verhaal, smelt, elkaar bekrachtigend, met sterke dramatiek en mythologisch vooroudergeloof aaneen. Zaak en mysterie vullen elkaar aan. Niet als vreemdelingen, die elkaar verstoten, maar als vrienden. Zo stel ik me bijvoorbeeld bij een Philips-epos voor dat het een zaak als elektromagnetisme weet te duiden als het wonder waar we de natuur of ‘moeder aarde’ dankbaarheid voor verschuldigd zijn. Om onszelf pas daarna op de borst te slaan het ontdekt te hebben en het – zo onvoorstelbaar efficiënt – te hebben toegepast. Maar met nadruk in die volgorde.