Een reuzin en zeven reuzen: Een paar getallen bij de literaire catastrofe van de Middeleeuwen

Datum: vr 17-02-2023. In: Verhaal & Christendom

Over de letteren in de Middeleeuwen wordt nogal eens als volgt gedacht
(uit: Dartmouth Ancient Books lab; Medieval Book Production and Monastic Life, May 24, 2016. Om de toon van het geschrevene authentiek te houden heb ik citaten onvertaald gelaten):

Monastic libraries flourished and copying of Greek and Latin classics restarted, this time on an unprecedented scale under Charlemagne’s reign. … With the founding of literary and poetic groups and the re-founding of schools in major cities, the Carolingian Revival is the single most important event in classical literary history, because of this sudden extreme interest in classical texts that were copied and spread like wildfire. This single-handedly saved ancient texts which do not have any surviving manuscripts from antiquity, making the Carolingian Era manuscripts the only surviving and most important texts we have. It is because of those book productions in the medieval world that we have most of the Greek and Latin classics we have today, which just may validate all the hard work done by scribal monks living quietly in the far remote reaches of society so long ago.

Aldus het sprookje waarin het Westen, met de hulp van films, verhalen en beeldende kunst, geacht wordt te geloven. (Met als vaandeldrager de klassiekenspecialist bij de NRC.)* De hierna te demonstreren barre werkelijkheid zou te beschamend zijn om voor waar te kunnen nemen als zij niet in harde cijfers in de werken van ‘een reuzin en zeven reuzen’, oftewel gerenommeerde Middeleeuwenkenners – onder wie gelovige christenen en zelfs een geestelijke – zou zijn weergegeven.

Daarbij moet in aanmerking genomen worden dat de Katholieke Kerk, waar zij macht uitoefende in Europa, als enige instantie het beheer op zowel christelijke als niet-christelijke lectuur claimde, op het reproductierecht en op het recht op scholing. Over aantallen scholen, studenten en leraren in de bedoelde eeuwen ontbreken, verbijsterend maar waar, gegevens, zonder op verbazing te stuiten bij mediëvisten die Karels Renaissance toejuichen. Kerkelijke, op concilies vastgelegde wetgeving ten behoeve van het onderwijs is door de hele Middeleeuwen heen zo goed als afwezig. Ellen Perry Pride komt in haar Ecclesiastical Legislation on Education, A.D. 300-1200 (Cambridge 1943) tot een even sombere als onvermijdelijke conclusie betreffende de eeuwen die zij onderzocht (p. 246): “official records offer almost nothing as testimony that the Church as a whole assumed any responsibility for education.”

Al met al reden genoeg het hiernavolgende cijfermateriaal eens tot ons door te laten dringen.

A. Het lot van de bibliotheken in de oudheid.

Christenkeizer Theodosius I, regerende van 379-395, liet in het kader van de bestrijding van het heidendom – qua rigorisme de wetgeving van zijn voorgangers verre overtreffend – in 392 alle tempels, inclusief de 29 voor het publiek toegankelijke bibliotheken in Rome, sluiten. Zo ook de wereldberoemde bibliotheek in Alexandrië.  “La gloire de la Rome impériale … cet héritage aurait achevé de périr « (De Ghellinck p. 79).

B. Wat de vroege Middeleeuwen restte aan literatuur na de kerkelijke censuur

In de 7e eeuw circuleerden er nog slechts 26 seculiere teksten uit de Latijnse oudheid. Van de 780 ons nu nog bekende Latijnse auteurs werden tijdens de ‘Karolingische Renaissance’ er – één of meerdere werken van – slechts 100 “sauvées de la destruction” (De Ghellinck p. 143, Reynolds passim).

De Romeinse literatuur werd in de vroege Middeleeuwen “nur als ein Trümerhaufen” teruggevonden, van de Griekse literaire erfenis restten “nur Trümer … verloren ist fast alles” (Curtius pp. 396-397).

C. Het middeleeuwse lot van in onze tijd nog steeds gelezen, klassieke werken

Vergilius’ Aeneïs: 16 manuscripten overleefden de oudheid, 6 overleefden de 4e eeuw, 5 de 5e eeuw, 3 restten in het jaar 500, daarna geen enkel, tot laat in de 8e eeuw. (Reynolds p. xvi).

Lucretius’ De rerum natura: gaat ondanks een hoopvolle start vanaf 850 ‘ondergronds’ tot de 15e eeuw (Reynolds p. 220).

Ovidius komt in kloostercatalogi van de 9e eeuw 3x voor, in die van de 11e eeuw 24x, in die van de 12e eeuw 77x (Bolgar p. 413).

Terentius komt in catalogi 1x voor in de 9e eeuw, 10x in de 11e eeuw, 25x in de 12e eeuw, 6x in de 13e en 9x in de 14e eeuw (Bolgar p. 413).

Het laatst overgebleven, complete werk van Quintilianus en Statius’ Silvae werden onder meer in 1414 in het klooster St Gall door Poggio, humanist en secretaris van de paus, gevonden (Reynolds p. xli), “dans un affreux et obscur cagibit, complètement moisi et couvert de poussière » (Guenée p. 106).

Het enig overgebleven exemplaar van Tacitus’ Historiae werd in 1038 in Monte Cassino gekopieerd (Riché p. 156).

Werk van Plinius de Oudere, het enige uit de oudheid stammende manuscript van Ovidius en de eerste Decade van Livius werden in het klooster van Luxeuil ‘gepalimpsest’ en gingen aldus verloren (Reynolds p xxii).

(Over aantallen uitgewiste en door christelijke teksten vervangen perkamenten, de zogenaamde palimpsesten, heb ik geen cijfermateriaal gevonden.)

D. Kloosters als ‘hoeders’ van klassieke teksten

Klooster St Riquier bezat rond 800 niet meer dan 256 boeken (McKitterick p. 178).

Klooster Reichenau rond 920 (dus ná Karels ‘Renaissance’): 415 boeken, “a considerable collection” (aldus McKitterick p. 179).

Klooster St Gall bezat rond 850 (idem) 395 ‘seperate works’. “Like Reichenau, St Gall was also possessed of a fine library, an active scriptorium and a famous school” (McKitterick p. 182).

Klooster van Murbach bezat anno 870 (idem) 400 boeken, Fleury, eind 11e eeuw 300 boeken, Corbie 12e eeuw 350 boeken, Saint-Martial de Limoges in 1220 450 boeken; een bloeiende kloosterbibliotheek bevatte doorgaans tussen 200 en 300 boeken (Guenée p. 101).

Kathedraal (volgens Karels wetgeving is daarin de school gevestigd) van Strasburg bezat in 1027 50 boeken, kathedraal van Spire in 1051 14 boeken, kathedraal van Noyon in 1220 45 boeken, kathedraal van Quimper in 1273 57 boeken (Guenée p. 100).

Citaten die de katholieke heerschappij over de letteren in de Middeleeuwen beschamen

The long epoch from 600 to 1100 which, though it is the poorest of all periods in the time span under consideration, is the one most in need of interpretation, is almost entirely neglected”(Auerbach p. 22).

The copying of classical texts tapered off to such an extent during the Dark Ages that the continuity of pagan culture came close to being severed” (Reynolds p. xvii).

Im 7. Jahrhundert verkümmert das geistige Leben des Kontinents” (Curtius p. 33). “Der Begriff einer Poetik als autonomer Disziplin geht im Abendland für ein Jahrtausend verloren” (Curtius p. 157).

Hoewel in de Carolingische periode (800-900) plus minus 7000 teksten werden geproduceerd (p. 116), blijft het hoe, wat en waar van deze teksten vaak in duister gehuld. Kenmerkend voor het manuscriptenonderzoek der Middeleeuwen in het algemeen – en Karels hofschool in het bijzonder – is volgens mij de zin, betreffende de eindbestemming van Karels bibliotheek: “I have proceeded from one hypotheses to another. Only some steps in my argument can be proved, and even this is often difficult” (Bischoff p 75).

Nabespreking
Ook al zijn het speldenprikjes in het grote lichaam van de Middeleeuwen, zij spreken boekdelen. Ook voor wat betreft het heden, onze Nieuwe Tijd. Want heidense literatuur, nog even afgezien van de eigen, zo goed als volledig verdwenen en vergeten Germaanse vertelcultuur, vormt bij uitstek de bron voor het onderhouden van de band met de natuur. Jezelf voorliegen is niet handig. In dit geval is het, vooral om reden van dat laatste, funest. De westerse cultuur stevent af op een enorme catastrofe – op mentaal gebied goed merkbaar maar nog het meest aan de orde wat de natuur en het klimaat betreft – maar zijn verhaal, in stand te houden, te memoreren en polijsten met de hulp van de letteren, waarmee de geest van een cultuur zich op kan richten, zich voeden, zich vitaal kan houden, is gecorrumpeerd. Door niet schoon schip te willen maken met het zelfbedrog dat het belangrijkste verhaal en ultieme zin- en normgever, het christendom, dooradert.

Het westerse verhaal is ziek. Wegens het noodlottige verlies van genoemde band met de natuur. Waarmee de christelijke leer, te ijdel, te hoogmoedig, meende korte metten te kunnen maken. “De duivel is pas uitgetreden als deze wereld wordt afgewezen met heel het hart. Want zo is de duivel, die de prins van deze wereld is, pas uitgedreven”, aldus Sint Augustinus.

De medicijnman van het westerse verhaal kan nu niet anders doen dan naar één oorzaak wijzen: het literaire, narratieve en intellectuele zelfbedrog, in de Middeleeuwen gecultiveerd en nadien niet meer gecorrigeerd. Maar wel toegedekt en doen vergeten. Dankzij de na de Middeleeuwen opnieuw voortgebrachte, mooist denkbare literatuur. Een literatuur echter die, nooit bevrijd uit haar eeuwenlang verdoemde en geknechte staat, de volle werkelijkheid van het bestaan, natuur, cultuur, niet meer kan vertalen in een collectief gedragen introductie in de wereld. Het verhaal, zoals ooit bedoeld door goeroes die dat als essentieel gemis van onze tijd ervaren.

De Republiek der Letteren heeft in de Nieuwe Tijd catastrofaal aan status ingeboet. Vernederd en mishandeld in de zogenaamde ’tien zwijgende eeuwen’ als zij is. Haar bekroning tot ‘mythe van algemeen belang’ (Northrop Frye: “myth of concern“) is daardoor in een tijd dat we haar het meeste missen verder weg dan ooit.

Het is misschien nog een geluk dat internationaal bekende denkers als Yuval Harari en Philipp Blom – voor ons land zijn er vooral Bas Heijne en Maxim Februari – de wind meekrijgen waar zij het belang van een ‘verhaal’ voorop stellen. Maar het blijft schraal. De wetenschap heeft zich, met een schuin oog naar de door de millennia bewezen macht van de Katholieke Kerk, te diep ingegraven in het gelijk van zelfbedrog en leugen om zich daaruit los te kunnen wrikken. Er zal meer reuzenmoed dan de hierboven getoonde nodig zijn om het westerse verhaal nieuw leven in te blazen. En om de wereld tijdig, want graag vóór de catastrofes onbeheersbaar worden, te vervullen met een leugenvrije geest die bereid is naar zichzelf te kijken.

*[Jona Lendering, autoriteit bij de NRC op het gebied van de klassieken, schrijft anno 2024 op zijn Canon van Europa over Karel de Grote:

“De Karolingische Renaissance: Vanaf 795

Een kopiist aan het werk (het plaatje is overigens uit de Late Middeleeuwen)
Een kopiist aan het werk (het plaatje is overigens uit de Late Middeleeuwen)

In 795 dicteerde Karel de Grote de circulaire die bekend is komen staan als de Brief over het cultiveren der letteren. Hiermee organiseerde hij het onderwijs in zijn rijk. In dezelfde tijd begonnen klerken in abdijen op grote schaal antieke teksten te kopiëren. Zo stelden ze het Griekse en Romeinse literaire erfgoed, voor zover nog aanwezig, voor latere generaties veilig.

Het doel van dit cultureel reveille was het opvoeden van de bevolking in christelijke deugden, maar ook teksten van heidense schrijvers werden gekopieerd. Zonder de Karolingische Renaissance zouden wij de Romeinse wereld nauwelijks kunnen kennen.

Karel deed zijn best. Voortaan, zo bepaalde hij, moest elke geestelijke kunnen lezen. De abten en bisschoppen moesten scholen inrichten waar “iedereen die door Gods genade in staat is te leren” leesonderricht zou krijgen en, als de gelegenheid zich voordeed, ook kon leren lezen. De abdijen mochten geen betaling aanvaarden voor hun onderwijs: de beste beloning voor een docent is immers het inzicht van zijn leerlingen.

In een tijd waarin een minister van Onderwijs meent dat studenten alleen studeren om te investeren in hun toekomst en waarin wetenschappelijke publicaties op betaalsites liggen, verlang ik wel eens naar het ietwat naïeve idealisme van Karel de Grote.”)

(“Naïef idealisme”? Het idealisme van Karel de Grote was niet zo “naïef” dan dat hij de uitoefening van meerdere heidense gebruiken bij verordening liet bestraffen met de dood. Overigens was één pennenstreek van hem genoeg geweest om kloosters te verplichten om grotere bibliotheken te onderhouden dan zij deden. Zie boven.)

Auerbach, E. (1965). Literary Language & its Public in Late Latin Antiquity and in the Middle Ages. New York: Bollingen Foundation.

Bischoff, B. (1994). Manuscripts and Libraries in the Age of Charlemagne. Cambridge: Cambridge University Press.

Bolgar, R.R. (1954). The classical heritage and its beneficiaries: From the Carolingian Age to the end of the Renaissance. New York/Evanston/London: Harper & Row.

Curtius, E.R. (1948). Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter. Bern/ München: Francke Verlag.

Ghellinck, J. de. (1969). Littérature latine au moyen âge. Hildesheim: Georg Olms Verlag. (Is katholiek, misschien ook priester)

Guenée, B. (1980). Histoire et culture historique dans l’Occident Médiéval. Paris : Aubier Montaigne.

McKitterick, R. (1989): The Carolingians and the written word. Cambridge: Cambridge Univ. Press.( She was the president of the Ecclessiastical History Society 2018-2019.)

Reynolds, L. D. (1983): Texts and Transmission: A Survey of the Latin Classics. Oxford: Clarendon Press.

Riché, P. (1989, 1979). Écoles et enseignement dans le Haut Moyen Age: Fin du Ve siècle – milieu du XIe siècle. Paris: Picard.

op 12-9-2021 12:30:01, floris zei
de catastrofe is zo groot! Hoe is dat mogelijk? Hoe geef ik commentaar?