Literature and the American college, by Irving Babbitt*
Augustus M. Kelley Publishers, Clifton USA 1972 (1908)
*Geplaatst op de website van Beter Onderwijs Nederland (BON) op 25-03-2011
In: Boekbesprekingen
Wat kan BON met Irving Babbitt?
Nadat ik ongeveer alle BON-bijeenkomsten gemist heb die ik maar heb kunnen missen, wordt het tijd de bakens eens te verzetten en een nuttigere bijdrage te leveren. Zo stuitte ik onlangs, op mijn zoektocht naar het verhaal in het onderwijs, of liever, het commentaar daarop, op een boek van Irving Babbitt van een eeuw geleden, Literature and the American college (1908). Pijnlijk, want daarmee kwam een lacune in mijn promotieonderzoek naar de geschiedenis van voornoemd onderwerp aan het licht. Weliswaar betreft het een Amerikaan naar wie niet dikwijls wordt verwezen, maar dat is vaker het geval bij voor mij cruciale bronnen.
Het gedachtegoed van Irving Babbitt is een speerpunt in het pleidooi voor de opwaardering van de humaniora in het onderwijs. Hij durft, anders dan recentere boeken uit Amerika op dat gebied van Allan Bloom en Anthony Kronman, opponenten met naam en toenaam te benoemen. Dat deze werkwijze mijn voorkeur heeft moge blijken uit eerdere bijdragen van mij op deze website. Met vaagheden als “we leven in een tijd waarin …” of “er zijn groepen in de samenleving die …” kom je niet veel verder als het erom gaat wat aan zo’n “tijd waarin” of zulke “groepen die” te willen doen. Het is dan zaak niet over onafwendbare verschijnselen te praten, maar te zoeken naar verantwoording schuldige vertegenwoordigers ervan. Zo ben ik, met Babbitt, opnieuw, honderd jaar later, van mening dat hoogleraren en pedagogiekdocenten aan de pabo’s, die Rousseau alleen in positieve zin beschrijven als een brave borst die opkwam voor de zelfontplooiing van het kind, medeverantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de grootschalige pedagogische cultuurvernietiging van de afgelopen decennia, niet het laatst in de VS en in ons land.
Aldus mijn intro voor Babbitt (1865-1933) kortom, ex-leraar, literatuurdocent op Harvard en oprichter van een beweging die een tijdlang het verschil wist te maken onder de naam New Humanism. Wat heeft hij ons te melden in zijn boek? Ten eerste wijst hij onomwonden op het belang van een ‘aristocratie’ – mij lijkt een beweging als BON in onze tijd daarmee verwantschappen te vertonen, maar dat terzijde – die in staat is leerstof voor het – universitaire, maar met referenties aan basis- en middelbaar – onderwijs op kwaliteit te selecteren. Zo’n aristocratie moet dan wel zelf een opvoeding genieten, gericht op zelfdiscipline en beoordelingsvermogen, door Babbitt ‘concentrisch individualisme’ genoemd. In een luid en aanhoudend protest tegen het toen al in Amerika alomtegenwoordige ‘excentrieke individualisme’ van Rousseau lanceert Babbitt die term. Wat mij betreft geeft zo’n dubbele duiding aan het woord individualisme de doorslag om met het gedachtegoed van Babbitts Nieuwe Humanisme in zee te kunnen. (Met in zijn boek betoond respect volgt Babbitt de Duitse pedagogiek historicus Friedrich Paulsen, die de Goetheaanse verwelkoming van de Grieks-klassieke geest in literatuur en onderwijs Neo Humanisme had gedoopt.)
Zo’n specifiek en corrigerend individualisme, dat misschien vooral is weggelegd voor hoger opgeleide pedagogen, waarheidszoekers en intellectuelen, lijkt mij buitengewoon aantrekkelijk en hard nodig. Zich beroepen op een ‘humanisme’, in klassieke zin van ‘humanitas’ uitgelegd als (zelf)discipline en het trainen van beoordelingsvermogen, eerder dan als broederlijke naastenliefde-voor-de-hele-wereld, zoals – ook weer – door Rousseau bepleit werd (en door Babbitt ‘humanitarisme’ wordt gedoopt), het onderscheid daartussen wordt zelden zo functioneel en fundamenteel gemaakt.
Centraal bij dat klassieke humanisme staat het zoeken naar de balans tussen tegengestelde uitersten door die laatste niet alleen te doorgronden, maar tevens de lacune ertussen op te vullen. Humanisme wordt in onze tijd verkeerd geïnterpreteerd, als ging het om die Griekse term, filantropie. Dat wordt dan weer in verband gebracht met een – volgens Babbitt ‘Baconian’ – begrip dat in de Oudheid niet of nauwelijks bestond: vooruitgang.
Het gevaar van het excentrieke individualisme van Rousseau (Babbitt schreef een monografie over deze filosoof) is dat het erop uit is de balans te laten doorslaan naar originaliteit en zelfexpressie, door zich nadrukkelijk af te zetten tegen kwaliteitsnormen die die balans bewaken. Ter bestrijding van deze ‘pathologie’ heeft de beweging die Babbitt is begonnen zich tot doel gesteld de sympathy van het kosmopolitisme in overeenstemming te brengen met de noodzaak van selectie en beoordelingsvermogen. “The humanist is equally on his guard against the excess of sympathy and the excess of selection, against the excess of liberty and the excess of restraint; he would have a restrained liberty and a sympathetic selection.” Hetzelfde geldt voor de tegenstelling tussen navolging en originaliteit (met Emerson op bijna elke pagina): “… some unifying principle is needed to counteract the excessive striving after originality.” De “humanitarian busybody… who goes around with schemes for reforming almost everything – except himself” is, aldus Babbitt, in die tijd (reeds!) een vertrouwd verschijnsel.
Het klassieke humanisme is toegesneden op het vermogen tegenovergestelde deugden met elkaar in harmonie te brengen door kritische bestudering van een humane standard aan literatuur, filosofie en historische bronnen, waarin die uitersten te vinden zijn. Massale deelname aan kennis wordt daarbij onderworpen aan overzicht erop. Dus niet vice versa, zoals in Babbitts tijd al alom het geval was. Massaal kozen studenten, alsmede de ‘pedagogische impressionisten’ van het voorbereidend onderwijs voor het rousseauisme van vrijheid, gelijkheid en de minste weerstand. Dit, en nog een aantal inzichten – zoals verlies van contact met de natuur door het middeleeuwse christendom – maken Babbitts boek tot een Fundgrube van bruikbare ideeën.
Het boek ontbreekt het niet aan actualiteit. Veel tendensen uit zijn tijd zijn vergelijkbaar met de onze. Zoals al gezegd stond zelfexpressie, zonder enige poging daarbij representatief te zijn, bovenaan de waardeladder. “Nowadays a man makes a bid for fame by launching a paradox … Now, many a man passes for original who is in reality only freakish.” De weg naar originaliteit wordt gehinderd door het oordeel uit het verleden, dat op alle fronten wordt bestreden. Zo ook over het opzetten van het onderwijssysteem, zoals te vinden in het eerste hoofdstuk. “De opgave om een enorme, complexe educatieve machinerie op te zetten en te laten werken, heeft weinig ruimte gelaten voor kalme reflectie. … Deze tijd, met zijn slordige gebruik van algemene termen, vooral als zij gladjes worden nagezegd als populaire leuzen en veel gebruikte platitudes, zoals vrijheid, vooruitgang, democratie en sociaal beleid, zou een nadenkende figuur als Socrates als een publieke lastpost ervaren.” (Zie verder mijn bespreking van Huizinga’s Homo ludens uit 1938, waar zo’n beetje alle kenmerken van egotripperij, populisme en “ergdenkendheid” van vandaag in terug te vinden zijn.
“Het onderwijs zou het conservatieve en verenigende element moeten representeren in ons nationale bestaan”, aldus Babbitt. Ik ben het met hem eens. Zolang het conservatisme van Babbitt te rijmen valt met bepaalde linkse voorkeuren die ik koester, heb ik daar geen enkele moeite mee. Wel heb ik moeite met het te eenduidig inzetten op het universitaire onderwijs, zoals dat met dit soort ideeën te doen gebruikelijk is. Denk maar aan het Liberal Arts project dat in navolging van de VS in ons land van start gaat op een paar universiteiten, zonder enige verwijzing naar het voorbereidend onderwijs.
Ook al stelt Babbitt als voorwaarde van zijn project een “close and sympathetic contact” met de graduate en de lower schools, die samenwerking op inhoudelijke gronden verdient veel meer aandacht dan zij tot nu toe heeft gekregen. Bij Allan Bloom en Anthony Kronman is daar bijvoorbeeld geen enkele verwijzing naar. Toch is het ondenkbaar dat wie het onderwijs verlaat met alleen een paar jaar middelbare school op zak, buiten de boot zou vallen als het gaat om zo’n humane standard van algemene ontwikkeling (ook wel Bildung geheten, hoewel niet door Babbitt in zijn boek).
Welke vorm van ‘aristocratie’ ook denkbaar is die het selecteren van zo’n standard tot haar taak rekent (een vereniging als BON zou zo’n opdracht niet misstaan, als je het mij vraagt), het daaraan deelgenoot maken van eenieder in de samenleving zou daarbij een eerste prioriteit moeten zijn.
Nou mijn vraag aan jullie. Zou BON niet een vinger in de pap moeten hebben bij de kwaliteitsbepaling en onderwerpkeuze van schoolboeken? Ik loop al langer rond met die gedachte en zie bij deze gelegenheid de kans daar uiting aan te geven. Het is nog maar een los, niet uitgewerkt idee, maar als ‘we’ gaan voor kwaliteit, kunnen we de door ‘derden’ opgestelde en gepresenteerde lesstof daar dan buiten laten?