Over ‘Nexus’
door Yuval Noah Harari
In: Nieuws
Of een bespreking van het onlangs verschenen boek Nexus; Van het stenen tijdperk tot AI: een beknopte geschiedenis van informatienetwerken van Yuval Noah Harari onder ‘Nieuws’ thuishoort of onder ‘Boekbespreking’? Ik kies voor het eerste. Niet alleen staat het boek vol met het in alle media rond zingende nieuws over technologie, ook is het baanbrekend op het gebied van het met steeds grotere nadruk vereiste ‘verhaal’ in de politiek. Maar wat misschien nog het meest voor ‘Nieuws’ pleit is het feit dat het boek, met zijn 521 pagina’s – waarvan maar liefst 64 pagina’s voetnoten – al ruim een maand in de top-tien van meest verkochte boeken staat.
Wat mij erin getroffen heeft is de dit keer zo genuanceerde kijk op het gevaar van de – spoedig te verwachten – alomtegenwoordigheid van AI. Het gevaar ervan is pas dan levensgroot, zo betoogt Harari nu – na zijn noodlotstijdingen in Homo Deus en elders – als we het zijn eigen gang laten gaan, zonder een algemeen begrip te krijgen van wat het is en de mogelijkheid in zijn ontwikkelingen in te grijpen. Het erin ontbreken van een ‘zelfcorrigerend’ mechanisme, een organisch-cyclisch herbeginnen, als in de natuur, is wel het grootste mankement. Maar de noodlotsboodschap van weleer is teruggebracht tot een – zeer uitgebreid toegelichte – waarschuwing.
Wat mij eerlijk gezegd het boek lezende het meest heeft bezig gehouden, is de afwezigheid van het belang van literatuur bij de informatienetwerken die hij beschrijft. Ook al worden “heilige boeken” bij herhaling aan de kaak gesteld (omdat zij absolute waarheid pretenderen te verkondigen, hetgeen, aldus Harari, oneindig veel kwaad gedaan heeft aan de mensheid), wordt nergens een verwijzing gemaakt naar literatuur in het algemeen.
Het literaire verhaal mag dan, aldus mijn eigen onderzoek, door kerkelijke censurering gedurende een lange periode in aanzien zijn gedaald, maar Harari laat – ook al is zijn kritiek op de kerk, met zijn grote en eeuwenlange machtsuitoefening en zijn gewelddadige geschiedenis, niet mals dit keer – de literatuur onaangeraakt. Leveren kunst en literatuur dan geen “informatienetwerken”?
Als een duveltje uit een doosje speelt hier het aloude gevoel van miskenning voor ‘mijn zaak’ weer op. What about storytelling? En what about de grote meesters van de initiërende verhalen, in de Oudheid en niet-westerse culturen? Krijgen (volwassen) kinderen dan geen ‘informatie’ dankzij die verhalen, op school, thuis, in theaters of op straat? Of kan je de invloed daarvan bagatelliseren? (In zijn 21 Lessons fort he 21st Century ziet Harari in science fiction bijvoorbeeld een methode om te komen tot een waarheid over de toekomst.)
Dat doet hij (gelukkig) niet waar het om ”sapiens” gaat. Zoals in hst. 2, getiteld ‘Verhalen, ongelimiteerde verbindingen’ (p. 62-63): “De kracht van verhalen wordt vaak over het hoofd gezien of ontkend in materialistische interpretaties van de geschiedenis. Vooral marxisten hebben de neiging om verhalen alleen te zien als een rookgordijn voor onderliggende machtsrelaties en materiële belangen.” En: “In feite worden alle betrekkingen tussen grootschalige menselijke groepen gevormd door verhalen, want de identiteiten van die groepen worden bepaald door verhalen.”
Maar het woord “literatuur” valt nergens. Terwijl mijns inziens – en ook volgens steeds meer prominente auteurs, zie hieronder – nu juist dat het medium is waarmee we toegang hebben tot onze westerse cultuur zonder last te hoeven hebben van een “rookgordijn”. Maar nee, Harari focust in het vervolg van zijn betoog uitsluitend op ‘verhalen’ die politieke of religieuze macht vertegenwoordigen. Dus mét “rookgordijn”. Zoals die van ideologen en heilige boeken. Daarmee de mainstream-visie op ‘verhalen’ representerend. ‘We’ zijn gewend het over ‘verhalen’ te hebben als middelen tot machtsuitoefening. De uitgang uit de impasse van het manipulerende ‘verhaal’ door de literatuur wordt niet geboden. Maar laat ik mijn bespreking besluiten met een aantal hoopgevende aanzetten die Harari doet om toch te komen tot een verhalende manier van het begrijpen van de (technologische) wereld.
Op veel plekken in zijn boek legt Harari de nadruk op het belang van het leren begrijpen van AI door iedereen. Om niet in de val te geraken van een aanbidding of een cynisme met fatale gevolgen. Een prima opstelling, lijkt mij. Op één zo’n plek schrijft hij het volgende (p. 383-85): “Om algoritmen door te kunnen lichten moeten regulerende instanties ze niet alleen analyseren, maar hun ontdekkingen ook omzetten in verhalen die begrijpelijk zijn voor mensen.” Maar…”de meeste kunstenaars hebben niet de wil of het vermogen om bureaucratische drama’s te verbeelden. … Als bureaucraten en kunstenaars leren samenwerken en als ze allebei hulp van computers kunnen krijgen, kunnen we misschien zorgen dat het computernetwerk niet te ondoorgrondelijk wordt.”
Klinkt nog niet bepaald hoopgevend. Je zou ook, naar het algemeen belang toe redenerend, overheden schrijvers ertoe kunnen laten aanzetten om, met fondsen uit algemene middelen, hun unieke gave ten dienst te stellen aan de samenleving. Verslaggevers als Walter Isaacson met zijn tech-biografieën en Marc Hijink van de NRC over ASML zijn voorbeelden van, weliswaar erg op de zaak van de techniek toegesneden, schrijvers van een dergelijk soort verhalen.
Wat voegt literatuur toe aan de ‘verhalen’ van de macht, hoe laat een boodschap zich ontmantelen door kunst? En hoe kunnen we “ontdekkingen omzetten in verhalen die begrijpelijk zijn voor mensen” (Nexus p. 383)? Een groeiend legertje auteurs is doende zich daarin te verdiepen. Om te beginnen, het uitstekende verslag over de romantici (Schlegel!, Herder!) door Arnold Heumakers (De esthetische revolutie, 2015). Onder pleidooien voor de centrale plaats die literatuur in de samenleving toekomt vinden we steeds vaker grote namen. Zoals een belangrijk essayist als Bas Heijne (Echt zien: Literatuur in het mediatijdperk, 2011), een bekende journalist als George Monbiot (Uit de puinhopen: Een nieuwe politiek in een tijd van crisis, 2017), een nobelprijs winnend schrijver als Olga Tokarczuk (De tedere verteller, 2018), een invloedrijk auteur als Philipp Blom (Het grote wereldtoneel: Over de kracht van de verbeelding in crisistijd, 2020), een ‘activistisch’ auteur en organisator als Rob Riemen (Over domheid en leugen, 2021), een naam makend filosoof als Byung-Chul Han (The crisis of narration, 2024).
Ontwikkelingspsycholoog Jerome Bruner (Acts of Meaning, 1990, The culture of Education, 1996) mag in dit rijtje niet ontbreken. Met zijn – heroïsche en eenzame – wetenschappelijke inzet voor het belang van het verhaal voor in het onderwijs was hij weliswaar gefocust op de opvoeding, maar qua cultuurkritische beschouwing is hij genoemde auteurs voor gegaan met een baanbrekende kritiek op de verhaalloosheid van het denken.