Waar is het gebaar?
Datum: vr 14-03-2014. In: Verhaal & Kunst
Op Uitzending gemist zag ik ‘De avond van de jonge danser’ van de ntr. Een viertal jonge dansers toonde hun perfecte lichaamsbeheersing, optimaal gebruik van bewegingsgamma en expressievormen. Het ideale materiaal voor elke choreograaf. Lijkt mij. Achteraf bedacht ik: geweldig allemaal, maar zonder enige expressie. Geen gebaar of innerlijke meebeweging kwam uit de hoeveelheid bewegingen tevoorschijn. Geen verrukking (behalve in het dansen zelf), geen verwondering, woede, venijn of verstilling.
Blijkbaar kan je op hoog niveau bewegen met weglating van het gebaar. Had ik dat zelf niet ook gedaan bij de danstrainingen en –improvisaties op de theaterschool en daarna? Of was daar toen, zo’n veertig jaar geleden, nog het ‘gebaar’ bij van het loslaten van het gebaar? Als bij een opstand van de originaliteit tegen alles wat voorspelbaar en navolgbaar, en dus verhalend, gebarend en verkeerd is?
Een andere theaterschoolervaring was die waarbij een toneelregie zich moest baseren op willekeurige knipsels uit een tijdschrift, om daarmee het een en ander vorm te geven. Constructivisme in de dop dus. Ik hield het voor gezien op die theaterschool. Verhaal, gebaar waar een toneelvoorstelling het leeuwendeel van haar bezieling aan te danken heeft, het werd met het elan van een nieuw aangebroken tijdperk op de tocht gezet. Gerardjan Rijnders was zo’n pionier die naderhand furore maakte met zijn knip- en plaktoneel, ‘montagetoneel’, recensent van NRC Handelsblad Kester Freriks was zijn vaste adjudant.
Sindsdien is het gebaar zozeer bestreden en te kijk gezet dat wie het nog waagt een voorstelling te maken waarin het – in de vorm van een grotere emotie, zoals bij de klassieken en de opera – de toon zet, hij of zij zijn/haar acteurs niet meer in staat vindt daar vanuit hun innerlijk expressie aan te geven. Het grote en tot meeleven verleidende gebaar is verdwenen uit de voorstelling en je hebt als toeschouwer je daar bij voorbaat al bij neer te leggen.
Het gebaar is kwetsbaar, men dient zoiets te koesteren. Het vereist verzorging en veredeling, naäping van voorgangers en aanpassing, anders vermolmt en/of veruiterlijkt het. Gebaarloos leven, we raken er bijna aan gewend. Want waar vind je het gebaar nog? Niet in de politiek, je zou er maar door verleid worden een visie te ontwikkelen! Niet in het onderwijs, het nieuwe leren is gebaarloos, het kent geen verhalen-bij-de-wandplaat. Niet in je blackberry, voor twee van de jonge dansers het liefste dat zij bezaten (sic). Alles is daar te kortstondig en te snel. (Behalve een bericht als: “kom als de wiedewip naar huis!!!”) Voor literatuur en film geldt het adagio: alleen kortstondig vermaak voor in de vrije tijd. Het moet wel vrijblijvend blijven. Bovendien wordt op tv het knippen in verhalen bijna letterlijk genomen door reclames tussendoor.
Maar niet getreurd. Tussen het geblèr van originaliteit en zelfontplooiing door verschijnen stilaan de getuigen van een lente-met-gebaren. Joyce Roodnat heeft daar treffend van verslag gedaan in haar column NRC gaat uit. (Een feest maken van de waarneming met woorden is haar handelsmerk. Klasse.) “Kunst is op pad gaan en kijken of je ergens je neus in kunt steken.” En zo is het maar net. Dat deed ze dus de afgelopen week. Kunstinstallaties bleken in een fort bij Breukelen te “gedijen op vocht en grondgeur, een verhouding aan te gaan met schimmel en schemer.” Stijve stapels rompertjes en hemdjes met een kaal lichtje erboven, snerpende herrie van kuddes dolgedraaide opwindbeesten met hun stomme grijnzen: pret totterdood. “Als Plato’s grot, met het speelgoed als de schaduwen van onze doodenge werkelijkheid.”
Bravo. De installatie was gemaakt door Rini Hurkmans en Hans Schouten. Dan raakt ze aan de praat over een werkstuk met landkaarten in bloemen, gebaseerd op een scene uit De kleine prins. Over vluchtigheid.
In de Amsterdamse Zuidas treft zij in een leegstaand kantoorgebouw de hoogbejaarde, uit Tsjechows Kersentuin overgebleven bediende Firs. De locatie blijkt het ideale schimmenrijk voor de oude man. Met hem samen ontmoeten we in het gebouw zijn herinneringen en de schimmen van de familie. Nog één laatste, krap bemeten, bloeiende kersenboom en verder resten alleen nog molm en stronken. Dankzij deze voorstelling (Before I sleep van de Brit Tristan Sharps) voelt Roodnat wat de moderne tijd is kwijtgeraakt. Dat dit leegstaande kantoorgebouw een drama is, een stronk tussen de stronken. Voilà waar kunst óók toe in staat is: de terugkeer van het drama bewerkstelligen.
Op Uitzending gemist vond ik nog een ntr programma: Al Halqa: In the storyteller’s circle. In de minuten 44-46 vertelt een Marokkaanse grootheid van het toneel, Mohammed Hassan el Joundi, over zijn jeugd met de vertellers op het plein en de wekenlange epische vertellingen. Zelf vertelde hij het epos Al Azaliah voor de radio. “Het was doodstil op straat, niet vanwege de tv maar vanwege de radio.” Met één been nog in de premoderne en een ander in de moderne tijd doceert El Joundi ons over het belang van het verhaal. In de verleden tijd dus.
“Het verhaal leerde ons van het leven te houden. Verhalen vernieuwen het leven, vernieuwen de gesprekken, ze verjagen de routine, leren je wat je later worden wil, ze leren je te leven.”
De premodernen dwingen de modernen terug naar de pedagogiek van het verhaal. Geen excuus voor ict-verslaafden meer, de contrarevolutie is nabij!